Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5327

Datum uitspraak2006-07-27
Datum gepubliceerd2006-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1504 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Meewerkende zonen. Afdragen van fooien. Indien een werkgeefster er voor kiest om minder te betalen dan het algemeen verbindend verklaarde CAO-loon, is zij niettemin premies verschuldigd over het CAO-loon.


Uitspraak

05/1504 CSV Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 januari 2005, 03/1631 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) Datum uitspraak: 27 juli 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. P.T.M. van Loon, verbonden aan Berk Accountants en Belastingadviseurs te Breda, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2006. Namens appellante is verschenen mr. Van Loon. Het Uwv heeft zich zoals tevoren schriftelijk bericht niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat voor zijn oordeelsvorming uit van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop berustende regelgeving, zoals die luidde ten tijde hier van belang. Appellante exploiteert een Chinees-Indisch specialiteitenrestaurant. Bij haar is vanwege het Uwv op 24 mei 2002 een looncontrole gehouden over de jaren 1997 tot en met 2001. Bij die controle is geconstateerd dat appellante niet aan de beide meewerkende zonen tenminste het ingevolge de collectieve arbeidsovereenkomst voor het horeca- en aanverwante bedrijf geldende minimumloon heeft uitbetaald. Met toepassing van het op artikel 7 van de CSV gebaseerde besluit van 21 december 1989 van de Sociale Verzekeringsraad inzake waardering van fooien (hierna: het Fooienbesluit) heeft het Uwv appellante over de jaren 1998 tot en met 2001 correctie- en boetenota’s doen toekomen. Bij besluit van 2 mei 2003 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de aan haar opgelegde nota's ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard en heeft in de aangevallen uitspraak onder meer overwogen dat het Uwv juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 3, eerste lid, van het Fooienbesluit. Indien een werkgeefster als appellante er voor kiest om minder te betalen dan het algemeen verbindend verklaarde CAO-loon, is zij niettemin premies verschuldigd over het CAO-loon. Het Uwv heeft naar oordeel van de rechtbank terecht correctienota's opgelegd. Ook heeft het Uwv op goede gronden en in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen inzake boeteoplegging boetenota's opgelegd. Appellante heeft de juistheid van deze uitspraak bestreden. Zij heeft haar standpunt herhaald dat beide meewerkende zonen verplicht waren de fooien die zij ontvingen af te dragen aan hun ouders. Dit vormt negatief loon waarover geen premie is verschuldigd. De Raad kan zich geheel vinden in de aangevallen uitspraak. Daaraan voegt hij nog toe dat het betoog van appellante niet kan slagen reeds omdat geen begin van bewijs is geleverd dan wel anderszins aannemelijk is gemaakt dat de fooien ook daadwerkelijk werden afgedragen. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet. De Raad ziet tot slot geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2006. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) M. Renden. EK2107